De benedenverdieping start als machinekamer van de bovendijkse woonruimte. Daar waar de betonnen kelderbak technisch en programmatisch geoptimaliseerd wordt, ontstaat er op begane grond nog meer vrijheid om ruimtelijk te optimaliseren. Het contrast wordt alsmaar groter tussen de beide verdiepingen. Dat doet de hoogleraar en architect besluiten tot verbinding, met ruimte en materiaal, vide en schoonbeton.
Een groter trapgat bundelt krachten met een betonschijf van keldervloer tot noklicht. Het brengt dynamisch licht in het hart van de onderwereld. Wat een rechte gang was, wordt een ellipsvormige hal van schoonbeton. De onderwereld biedt ook verrassend veel uitzicht, en niet alleen naar boven. Via de open bibliotheek is er zicht op de lage polder, daar waar de kelder zich heeft ontworsteld uit het dijklichaam.
De ellipswand heeft drie nissen waarin zes deuren verborgen zijn. Van de zes ruimtes worden er twee verrassend verrijkt met een koekoek. Op het noordoosten verandert een blinde berging in een antroposofische zaal. Op het noordwesten krijgt een badkamer licht via een opengewerkt terras, exact op de zichtlijn van het ligbad naar hemelkoepel.